dinsdag 3 januari 2012

Het verhaal van oma K., deel een.

Mijn oma K. is bijna negentig.
Dat is echt oud. Ze hoort niet meer zo goed en ze ziet niet meer zo goed, maar ze is nog erg bij de tijd op een oma-manier.

Toen ik een jaar of tien was, heeft oma K. een stukje van haar verleden voor mij opgeschreven. Het was een schoolopdracht: vraag opa's en oma's wat zij je nog kunnen vertellen over de Tweede Wereldoorlog.
Veel wist ik er niet meer van. Alleen dat de juf het stukje van mijn oma erg mooi vond en dat de andere kinderen heel hard klapten en dat de juf nog een bloemetje voor mijn oma gekocht heeft.

Laatst (inmiddels ruim tien jaar later) vond ik dat verhaaltje weer terug. En eigenlijk is het verhaal van oma K. veel te mooi om te vergeten. Dus post ik het online. Ik post het in delen, want het verhaal is lang, precies zoals zij het opgeschreven heeft.

Vandaag deel één:

"Hoe beleefde ik de oorlog? 1940 - 1945

Ik, dat was toen zus O. Geboren één juni 1923 in Alphen aan de Rijn. Toen nog een rustig dorp, ongeveer 12 kilometer van Leiden. Dat was voor ons de grote stad, daar gingen we heen voor extra inkopen of naar het ziekenhuis voor kwalen waar de huisdokter geen raad mee wist. Daar gingen we heen met de bus. Dat kostte vijftig cent een retourtje, maar als het weer het maar enigszins toeliet, moesten we op de fiets. Een uur fietsen.
Want hoewel we het thuis beslist niet arm hadden, groeiden de kwartjes moeder niet op de rug.
Het was fijn wonen in ons dorp, iedereen wist alles van iedereen, wat niet altijd leuk was, maar we hadden alles voor elkaar over. Bij ziekte of narigheid stond er altijd wel iemand voor je klaar, want verzorgingstehuizen en thuiszorg bestonden toen niet. Konden opa en oma zichzelf niet meer redden dan sprong de buurt bij of gingen ze bij een kind in huis.
Dement werd men ook niet, men werd kinds. Was zo iemand aan het zwerven en wist niet meer waar hij was of thuis hoorde, dan was er altijd wel een kind dat hem of haar velig thuis bracht.

Zo ging mijn leventje door. Op school werd ik nogal gepest, want ik had vlammend rood haar, veel zomersproeten en een ziekenfondsbrilletje. Maar ik sloeg erop los met mijn springtouw of het tollezweepje. Vaak stond ik in de hoek om af te koelen. Driftkikker, zei de meester.
Ondanks alles kwam ik met de beste rapporten thuis.

Een gemakkelijk kind was ik beslist niet, van alles moest ik het hoe en waarom weten en eigenwijs was ik ook. Mijn moeder was vaak de wanhoop nabij. Gelukkig had ik een milde vader die me vaak kon overtuigen dat ik heus ongelijk had en zei: probeer toch eens de dingen te zien zoals ze zijn, zonder te willen weten waarom ze zo zijn.
Ja, pa was een wijs man. Ik ben veel kwartiertjes naar de timmerwerkplaats gevlucht om zittend op de schaafbank mijn verdriet en woede uit te snikken.

Toen ik twaalf jaar was ging ik van school, want ik had zeven klassen met vrucht doorlopen, zoals op mijn eindrapport stond. Ik moest het huishouden leren bij moeder thuis. Twee jaar heb ik het volgehouden. Toen ben ik naar mijn vader toegegaan en zei: ik wil niet langer. Ik wil wat anders. Hij zei: zo, zo, wat dan wel?
Ik wil varen, varen met de Holland Amerika Lijn. Wat een schip, daar had ik foto's van gezien in de krant. Pa was geschokt, hij zei: hoe had je dat dan gedacht? Wil je naar Amsterdam gaan, naar het kantoor van de HAL en zeggen: ik wil varen? En als wat?
Ik zei: nou, gewoon. Als koksmaatje ofzo. Ik was heus bereid om van de grond af te beginnen, hoor. Ik zag mezelf als een soort ketelbinkie rennen van voor naar achter, op dat geweldige schip."


Morgen deel twee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten