maandag 9 januari 2012

Het verhaal van oma K., deel drie.

"Steeds weer was het: mensen maak je geen zorgen. Nederland blijft wel neutraal. Nu, Nederland bleef niet neutraal. Want op de vroege morgen van de 10e mei 1940 werden we opgeschrikt door een geweldig lawaai in de lucht. Iedereen stond in een haastig aangetrokken jas over onze nachtpon op straat. Wat een schrik, het waren vliegtuigen. Vreemde vliegtuigen met zwarte kruisen. En wat raar, er valt iets uit. Tot iemand zei: dat zijn parachuten met soldaten, die vliegtuigen zijn Duits. Kijk maar naar die hakenkruisen. We zijn in oorlog.

De hele dag stond de radio aan, de berichten waren soms erg verwarrend en er werd gevochten. Na een hevig bombardement op Rotterdam capituleerde Nederland. Nu waren we bezet gebied. De koningin was met prins Bernard en een gedeelte van de regering uitgeweken naar Engeland. Niet iedereen was het daar mee eens. Vooral de NSB schreeuwde: zie je nu wel, dat is nou jullie geliefde koningin. Nu het er op aan komt, gaat ze er vandoor!
Prinses Juliana ging met beiden prinsesjes naar Canada. Via Radio Oranje uit Engeland hoorden we later van haar behouden aankomst met de Holland Amerika Lijn in Ottewa.

De hele dag werden er door de radio namen genoemd van jongens die gesneuveld waren en er waren veel vermisten en gewonden en ook krijgsgevangenen. Via het Rode Kruis kon men proberen iets over de soldaten te horen. Ook in ons dorp was rouw. Jan Pieter G., 21 jaar. Iedereen leefde met de familie mee. Na zijn begrafenis stond zijn geweer rechtop met zijn helm erop op zijn graf.

Intussen waren de Duitsers ook in ons dorp gekomen. De school voor jongedames werd gevorderd, dus kwam er een eind aan mijn opleiding. Ik moest nog twee jaar en had toen nog hoop dat ik na de oorlog verder zou leren. Iedereen beweerde immers: het duurt niet lang of Duitsland is verslagen. Vooral omdat Engeland en Amerika onze bondgenoten geworden waren.
Toen kwam de Jodenvervolging. Ze moesten een ster dragen en werden in sommige zaken niet toegelaten. Voor joden verboden, stond er dan in de deur. Sommige joden konden nog weg komen, gingen weg naar Zwitserland, Engeland en zelfs naar Amerika. Ook waren er zelfs in ons land ondergedoken, die hebben de hele oorlog opgesloten gezeten op een zolderkamertje en als er gevaar was moesten ze in een verborgen hol of kast kruipen.

Bij ons in de straat woonde ook een jodengezin. Vader en moeder met een dochtertje van twee jaar. Ze hadden een hele mooie meubel- en gordijnzaak in de hoofdstraat van het dorp. Al vaker was hun gezegd: ga weg, nu het nog kan! Maar de verkoop van de zaak lukte niet erg.
Bij de eerste razzia werden ze opgepakt. Met schoppen en slagen werden ze in een overvalwagen gestopt. En aan de buren werd gevraagd: waar zijn de kinderen? Maar men zei: die mensen hebben geen kinderen.
Want Roosje was nog op haar oppasadres waar ze altijd was als haar moeder in de winkel stond. Na wat overleg in de buurt werd het kindje aangenomen in een gezin met vier donkere jongetjes met ook bruine ogen, net als zij. Pa M. ging met zijn trouwboekje naar het gemeentehuis en zomaar opeens werd Roosje Betsie M., met een geboortedatum die paste bij de leeftijd van haar nieuwe broertjes."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten